Over de Gereformeerde Gemeenten in Nederland
De Gereformeerde Gemeenten in Nederland vormen een kerkformatie die overeenkomstig haar belijden een openbaring is van de ene heilige, algemene Christelijke Kerk. Dit belijden is in volkomen overeenstemming met de Apostolische geloofsbelijdenis, de geloofsbelijdenis van Nicéa en de geloofsbelijdenis van Athanásius, alsook met de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels.
Statenvertaling:
In genoemde belijdenisgeschriften geeft de kerk uitdrukking aan wat zij gelooft op grond van de Bijbel, zijnde het onfeilbare en geïnspireerde Woord van God. Dit Woord Gods is volgens het besluit van de Nationale Synode, gehouden te Dordrecht in de jaren 1618 en 1619, getrouwelijk uit de oorspronkelijke talen in de Nederlandse taal overgezet. Aan deze Statenvertaling, met de daaraan ten grondslag liggende vertaaluitgangspunten, wenst zij onvoorwaardelijk vast te houden.
Het belijden:
Een nadere uitwerking van haar belijden is in de volgende punten samen te vatten:
1). Allereerst de volle erkenning van de staat der rechtheid waarin de mens was geschapen alsmede de algehele erkenning van de doodstaat van de mens en zijn zedelijke onmacht ten goede.
2). Hiermee is onlosmakelijk verbonden het wezenlijk onderscheid tussen uit- en inwendige roeping:
a. De uitwendige roeping komt tot ieder die het Woord hoort en roept tot bekering en het geloof in Christus, de Gekruisigde; tegelijkertijd beneemt het te meer alle onschuld aan degenen die zich niet bekeren noch in Christus geloven.
b. De inwendige roeping werkt door Gods soevereine, eenzijdige bediening het ware leven der genade bij de uitverkorenen, bij wie de uitwendige roeping het middel is tot zaligheid door de wedergeboorte.
3). Als uitvloeisel van een en ander behoort in de prediking steeds op de voorgrond te staan de soevereine, eenzijdige bediening der genade, die geheel en al voortvloeit uit het eeuwige raadsbesluit Gods, waarin Hij van eeuwigheid besloten heeft, wie zal zalig worden en de middelen daartoe.
4). Dit eeuwig raadsbesluit Gods heeft mede zozeer betrekking op de uitverkorenen, dat de gehele schepping nog slechts bestaat om hunnentwil en alle tijdelijke en geestelijke weldaden hun uit Christus als hun Hoofd en Heere toekomen, terwijl de tijdelijke zegeningen, die de verworpenen toevloeien, niet door Christus voor hen zijn verworven.
5). Hoewel de Vader door Christus alle dingen regeert, is de algemene genade geen vrucht van de zoenverdienste van Christus, maar behoort zij tot de voorzienigheid Gods. Zij is de betoning van de goedertierenheid, verdraagzaamheid en lankmoedigheid die God de mensen bewijst, opdat de verworpenen zowel als de uitverkorenen worden voortgebracht, onderhouden en geregeerd tot verheerlijking van Gods rechtvaardigheid en barmhartigheid naar Zijn soeverein welbehagen.
Zes leeruitspraken:
In samenhang met vorenstaande uitgangspunten, gelden ook de zes leeruitspraken die de Generale Synode van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland op 21 mei 1931 heeft gedaan. Deze leeruitspraken, die bekend staan als de ‘Leeruitspraken van 1931’ luiden als volgt:
1). Dat het Verbond der Genade staat onder de beheersing van de uitverkiezing ter zaligheid, dat het wezen des Verbonds daarom alleen geldt de uitverkorenen Gods en nooit gelden kan het natuurlijk zaad. Dat aard en wezen van Verbond der Verlossing en Verbond der Genade één zijn en niet twee. In wezen is het één Verbond.
2). Dat de Heilige Schrift slechts spreekt van twee Verbonden in betrekking tot des mensen eeuwige staat, n.l. het Verbond der Werken en het Verbond der Genade.
3). Dat wat het wezen des Verbonds betreft, de Heilige Schrift alleen spreekt van twee Hoofden; Adam hoofd van het Verbond der Werken, Christus Hoofd van het Verbond der Genade, volgens Rom. 5:12-19, 1 Cor. 15:22, enz.
4). Dat een verbond in zijn wezen twee partijen kent; dat gelijk God met Adam, als het vertegenwoordigend hoofd van al zijn zaad, het Verbond der Werken heeft opgericht, alzo met Christus, als het vertegenwoordigend Hoofd van al de Zijnen, het Verbond der Genade, terwijl het (subjectief) wordt opgericht, met de uitverkorenen, als zij door wedergeboorte en geloof in de tijd in dat Verbond worden ingelijfd.
5). Dat het Verbond der Genade van God een bediening heeft ontvangen, een openbaringsvorm, die wisselde en die meerderen omvat dan de uitverkorenen Gods. Deze laatsten echter alleen zijn wezenlijk in het Verbond begrepen.
6). Dat de verantwoordelijkheid van elk mens wortelt in de schepping. Geschapen naar Gods beeld, eist God van de gevallen mens Zijn beeld terug. En die verantwoordelijkheid is groter, naarmate God met hem bemoeienissen maakt. In het bijzonder wordt die verantwoordelijkheid groter door de ernstige aanbieding van Christus en de Verbondsweldaden in het Evangelie, als blijkt uit vele plaatsen als Ezech. 33:11, Matth. 23:37, Luc. 10:13-15, Joh. 3:36, 5:40, 2 Cor. 5:20, Openb. 22:17, enz.
Synode-uitspraak:
Dit zestal leeruitspraken is in 1945 aangevuld met de synode-uitspraak dat de algemene genade niet een vrucht is van het verzoeningswerk van Christus, maar voortvloeit uit de voorzienigheid Gods.
Levensopenbaring:
Er wordt gestreefd naar een levensopenbaring in eenvoud, zonder wereldlijke pracht, zoals onder andere het huwelijksformulier vermeldt. Ook hierin behoort overeenstemming te zijn met Gods Woord: “En wordt dezer wereld niet gelijkvormig” (Romeinen 12:2).